Educatie
Leer alles over de economie
Digitale alternatieven rukken op en verdringen munten en bankbiljetten in het betalingsverkeer. Betalen met je pasje, telefoon of horloge, het kan bijna overal. Kortom: de innovaties in betaalmiddelen volgen elkaar in rap tempo op. Hoe reageerden we vroeger eigenlijk op nieuwe betaalmiddelen?
In Nederland zijn bankbiljetten in 1814 ingevoerd. Dat lijkt een hele tijd, maar munten circuleren al zo'n 2.000 jaar in Nederland: tien keer zo lang dus! Met munten wist je waar je aan toe was: de waarde van een munt vertegenwoordigde een afgesproken gewicht aan goud of zilver. Deze intrinsieke waarde – de waarde van het materiaal- was meetbaar en sprak daardoor voor zich. Bij munten van niet-edelmetaal, zoals koper, was de intrinsieke waarde vaak lager dan de nominale waarde – de waarde die op de munt vermeld stond. Deze munten ontleenden hun waarde aan een sociaal contract: de afspraak dat de waarde werd gegarandeerd door de autoriteit die de munt uitgaf en erop stond afgebeeld. Dat kon door de eeuwen heen een Romeinse keizer, Brabantse hertog, Spaanse koning, de stad Groningen of Republiek der Nederlanden zijn – om maar wat voorbeelden te noemen. Natuurlijk werd er soms gesjoemeld en werd er vals geld gemaakt, maar over het algemeen kon men vertrouwen op de waarde van geld.
In 1814 werd dit vertrouwen uitgedaagd. De Nederlandsche Bank werd opgericht met het recht om bankbiljetten uit te geven. Dat was best even schrikken, want de Nederlanders hadden slechte ervaringen met papiergeld: tijdens de Franse overheersing van Nederland gaven Franse revolutionairen vanaf 1790 grote hoeveelheden assignaten uit. Dit papiergeld was niet gedekt door een goudvoorraad zoals nu, maar door in beslag genomen grondgebied van de kerk en het voormalige Franse koningshuis. De Nederlanders waren verplicht deze assignaten aan te nemen, die aan enorme inflatie onderhevig waren. Dat leidde tot flinke financiële verliezen en onvrede. Er was dus weinig vertrouwen in de waarde van papiergeld.
Dat mensen moesten wennen aan de eerst DNB-bankbiljetten, zien we terug in de exemplaren die we nu – 210 jaar later – nog bewaren in de Nationale Numismatische Collectie van DNB. Op de keerzijde van dit biljet uit 1833 zien we allerlei teksten staan die pas na het drukken zijn toegevoegd. Als je goed kijkt, zie je namen en data staan. Dit zijn betalingsgegevens: wanneer mensen betaald werden met een DNB-bankbiljet, noteerden zij de naam van de betaler en de datum van betaling. Als het bankbiljet dan toch niks waard bleek te zijn, wist je in elk geval bij wie je verhaal kon halen!
DNB probeerde zelf natuurlijk ook te benadrukken dat haar bankbiljetten volwaardige nieuwe betaalmiddelen waren. Zo stond er op de bankbiljetten een betalingsbelofte. DNB beloofde dat degene die dit bankbiljet toonde bij het DNB-kantoor, aan de Oude Turfmarkt 127 in Amsterdam, de waarde van het biljet zou ontvangen in gouden of zilveren munten. Het nieuwe betaalmiddel – bankbiljetten – gebruikte het oude betaalmiddel – munten – dus als vertrouwensanker. Naast de betalingsbelofte deed DNB haar best het biljet zo veilig mogelijk te maken, zodat mensen het met vertrouwen konden gebruiken. En alsof dat nog niet genoeg was, werd elk biljet met de hand door maar liefst vier personen ondertekend: de DNB-president, twee directeuren én de secretaris!
Ook al deed DNB nog zo haar best: valsemunters zijn van alle tijden. Dat bleek in 1836 toen valse biljetten begonnen te circuleren. Uiteindelijk werd een opmerkelijke verdachte aangehouden: juffrouw Hendrica Leurs. Hendrica was van goede komaf en had een kostschool voor ‘jonge juffrouwen van de beschaafdste en fatsoenlijkste stand’ in Utrecht. Niet direct de meest voor de hand liggende verdachte dus. Toch leidden alle aanwijzingen naar Hendrica. De openbaar aanklager eiste de doodstraf, maar gelukkig voor Hendrica had ze een goede advocaat: ze werd vrijgesproken. De valse biljetten waren met pen nagetekend en de handtekeningen van de DNB’ers waren verkeerd gespeld – zo’n fout zou deze hoogopgeleide juffrouw toch zeker nooit maken? Zodra ze werd vrijgesproken, viel de arme Hendrica flauw. Van Nederland had ze even genoeg en ze werd juf in Nederlands-Indië. De valsemunters zijn nooit gevonden.
Terug naar de bankbiljetten. Na de invoering in 1814 ging Nederland in eerste instantie maar schoorvoetend over op deze innovatieve manier van betalen. De meeste mensen betaalden in de eerste helft van de 19e eeuw nog voornamelijk met muntgeld. De bankbiljetten werden vooral gebruikt bij het doen van grote betalingen. De laagste denominatie was 25 gulden, in die tijd ongeveer een maandsalaris. Je zult begrijpen dat vooral handelaren en zakenlieden deze biljetten gebruikten. Toch werden de bankbiljetten steeds populairder in het betalingsverkeer. Van een gewantrouwde innovatie begin 19e eeuw ontwikkelde het geld zich eind 19e eeuw tot algemeen geaccepteerd goed. In 1860 gaf DNB een nieuwe serie bankbiljetten uit: beter beveiligd, met afbeeldingen en…in kleur! Deze kleuren leidden tot bijnamen die meer dan honderd jaar in zwang bleven. Het 1.000 guldenbiljet kreeg een rode keerzijde (rug), en al gauw werd dit in de volksmond een rooie rug genoemd. Het biljet van 25 gulden, met een gele keerzijde, werd het geeltje. Tot diep in de jaren ’90 van de 20e eeuw behielden de biljetten van 1.000 en 25 gulden hun bijnaam, al hadden ze tegen die tijd een heel ander uiterlijk en een andere kleur.
In 1904 was Nederland zo vertrouwd geworden met de DNB-bankbiljetten dat ze net als munten formeel de status kregen van wettig betaalmiddel. Ook mocht DNB voortaan een 10 guldenbiljet uitgeven. Toch was het vertrouwen nog steeds niet vanzelfsprekend. Toen DNB begin 20e eeuw besloot de betalingsbelofte van het biljet te halen, leidde dit tot zoveel weerstand dat dit besluit moest worden teruggedraaid. Zo belangrijk was dat ‘gegarandeerd vertrouwen’. Het was in Nederland even wennen aan dit innovatieve betaalmiddel, maar het bankbiljet is een blijvertje. Op naar de volgende 210 jaar?